in de meeste gevallen wordt de ziekte overgedragen via de beet van hondsdolle dieren die met hun speeksel besmettelijk virus uitscheiden. Het virus komt het lichaam binnen via transdermale inoculatie (d.w.z. wonden) of rechtstreeks contact van infectieus materiaal (d.w.z. speeksel, cerebrospinale vloeistof, zenuwweefsel) met slijmvliezen of huidlaesies. Het virus kan niet intacte huid binnendringen.
na binnenkomst bindt het virus zich aan celreceptoren., Virussen kunnen repliceren binnen dwarsgestreepte spiercellen erts direct infecteren zenuwcellen.
het virus reist vervolgens via retrograde axoplasmatische transportmechanismen naar het centrale zenuwstelsel. Afhankelijk van het besmette dier kunnen zowel motorische als sensorische vezels betrokken zijn.
zodra het CZS is bereikt, vindt snelle virusreplicatie plaats, wat pathologische effecten op de zenuwcelfysiologie veroorzaakt., Het virus beweegt zich dan van het CNS via anterograde axoplasmic stroom binnen perifere zenuwen, leidend tot besmetting van sommige aangrenzende niet-nerveuze weefsels, bijvoorbeeld, secretory weefsels van speekselklieren. Het virus wordt op het moment van de klinische aanvang op grote schaal verspreid door het hele lichaam (zie tekenen van rabiƫs). Met het afstoten van infectieus virus in speeksel wordt de infectiecyclus van hondsdolheid voltooid.