doelstelling: het doel van deze studie was het verband tussen identity confusion en klinische diagnoses en persoonlijkheidspathologie te onderzoeken.
methode: aan het eerste deel van de studie namen 950 middelbare scholieren of afgestudeerden deel. De deelnemers waren 484 mannen en 466 vrouwen variërend in leeftijd tussen 16 en 25 jaar oud (X = 18,3, sd = 0,8)., Eerst gebruikten we het Instrument voor het beoordelen van Identiteitsverwarring (Ifaic), en na een willekeurige steekproefprocedure selecteerden we 30 deelnemers met een ifaic score > of = 1 standaardafwijking boven de gemiddelde score om de identity confusion group te vormen, en 30 deelnemers met een IFAIC score < of = 1 standaardafwijking onder de gemiddelde score om de non-confusion group te vormen. De 60 deelnemers in het tweede deel van de studie werden klinisch beoordeeld door middel van SCID-I en SCID-II interviews.,
bevindingen: het percentage deelnemers dat ten minste één as I-diagnoses kreeg, was 73,3% in de groep met identiteitsverwarring, tegenover 6,6% in de groep met niet-verwardheid. Evenzo voldeden de deelnemers aan de groep voor identiteitsverwarring aan meer criteria voor persoonlijkheidsstoornis dan die in de groep voor niet-verwardheid. Wanneer de groepen werden vergeleken voor elke persoonlijkheidsstoornis criteria, werden significante verschillen waargenomen in termen van vermijdende, afhankelijke, obsessief-compulsieve, zelfvernietigende, borderline en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen.,
conclusie: de bevindingen van deze studie ondersteunen niet de opvatting dat identiteitsverwarring een aandoening is die uitsluitend ontstaat bij adolescenten met een borderline of psychotische persoonlijkheidsorganisatie.